Ivo van Hove
© Jan Versweyveld

Ivo van Hove (Heist op den Berg, België, 1958) begon zijn carrière als toneelregisseur in 1981 met producties van eigen hand (Ziektekiemen, Geruchten). Hij was achtereenvolgens artistiek leider van AKT, Akt-Vertikaal en De Tijd. Van 1990 tot 2000 was hij directeur van Het Zuidelijk Toneel. Van 1998 tot en met 2004 leidde Van Hove het Holland Festival. Hier presenteerde hij jaarlijks zijn selectie van internationaal theater, muziek, opera en dans. Sinds 1984 maakt hij deel uit van de artistieke leiding van het departement Dramatische Kunst van de Hogeschool Antwerpen. In 2001 werd Van Hove directeur van Internationaal Theater Amsterdam.

‘Kijk Jan, daar loopt Jezus’

Interview met regisseur Ivo van Hove over Jesus Christ Superstar

Na Lazarus (van David Bowie) en West Side Story brengt regisseur Ivo van Hove de musical Jesus Christ Superstar naar de theaters. ‘Musical is meer dan entertainment, elke song heeft betekenis.’

Door Emile Hollman

Nee, Ivo van Hove zag nog nooit een live voorstelling van Jesus Christ Superstar, maar de film uit 1973 maakte grote indruk destijds. ‘Net als West Side Story of Fame. We waren jong, we wilden de wereld veroveren, hadden geen idee hoe of wat, maar we voelden dat de kunst daar een rol in kon spelen. Deze iconische films hielpen wel een beetje, ze drukten uit hoe wij ons voelden.’

In de vele gesprekken met Albert Verlinde over de mogelijkheid om Lazarus naar Nederland te brengen, liet Van Hove zich ontvallen dat hij ooit nog eens Jesus Christ Superstar wilde doen. Eerst bracht hij West Side Story (2020) naar Broadway en Lazarus kwam naar Nederland, maar het zaadje was geplant bij Verlinde. 

Ook als regisseur bij ITA (International Theater Amsterdam) mag Ivo van Hove graag teruggrijpen naar klassiekers uit het verleden om die vervolgens naar het heden te vertalen. Dat geldt ook voor de rockopera Jesus Christ Superstar. ‘Het is een voorstelling voor deze tijd. Net zoals ik een West Side Story voor de 21ste eeuw heb gemaakt. Bij mij werd het lied van sergeant Krupke, eigenlijk bedoeld als comic relief, een bikkelhard nummer over politiegeweld op straat in Amerika. Wat de film toont, krijg je dus echt niet terug te zien.’

Dat neemt niet weg dat de beroemde muziek en de songs van Andrew Lloyd Webber en Tim Rice overeind blijven. Ook bij Ivo van Hove wordt alle tekst gezongen en de muziek wordt live gespeeld. Jesus Christ Superstar gaat over de laatste week uit het leven van Jezus Christus, grotendeels opgetekend door Judas, maar Van Hove richt zijn aandacht vooral op een groep vrienden die de armen willen helpen. Ze vinden dat ze zelf ook sober moeten leven. Van Hove: ‘Jezus is dan nog niet de Jezus zoals wij die kennen. Hij heeft nog niet die statuur. Er is nog geen laatste avondmaal, geen kruisiging. Als hij zich meer en meer gaat profileren als leider, komen er spanningen. Want niemand heeft voor een leider gekozen. Dat is voor mij een van de grote kwesties in het stuk en leidt tot spanning tussen Jezus en Judas, die Jezus verwijt het te hoog in de bol te krijgen. De spanning binnen die vriendengroep was voor mij het vertrekpunt. Dát verhaal wil ik vertellen. Hoe komt dat nu zover?’

Ander belangrijk thema in zijn voorstelling is ‘de kracht van de massa’. ‘Naarmate ik meer naar de muziek luisterde en de teksten bestudeerde, dacht ik na om die kracht vorm te geven. Het volk gaat zich op een bepaalde manier gedragen tegenover die groep jonge mensen met vrij extreme gedachten. Als je iets wil veranderen, dan vindt men dat heel snel té extreem. Dat zien we ook om ons heen vandaag. Het creëert altijd weerstand maar ook applaus. En de massa reageert daar wisselvallig op. Uiteindelijk zal die verantwoordelijk zijn voor de kruisiging van Jezus.’

Van Hove haalde de Vlaamse choreograaf Jan Martens erbij. Zoals hij Anne Teresa de Keersmaeker op Broadway introduceerde in West Side Story. Toen heel gewaagd, omdat hij afstand nam van de beroemde choreografie van Jerome Robbins.

‘Jan Martens is een van de meest vooraanstaande figuren in de wereld van de eigentijdse dans geworden. Hij gaat met zijn choreografie een groot verschil maken. Ik heb zijn parcours van een afstand gevolgd. Ik belde hem en het was in een weekend geregeld. De choreografie is echt nieuw in deze musical.’ 

Jezus spotte hij pardoes op straat. ‘De audities moesten nog beginnen toen ik op een avond met Jan (Versweyveld, Van Hoves partner en vaste scenograaf) theater Tuschinski in Amsterdam uitliep waar we de nieuwe film van Michiel van Erp hadden gezien. Vijftig meter voor ons loopt zanger Jeangu Macrooy. Ik zeg tegen Jan: Kijk, daar loopt Jezus! Hij is het gewoon. Ik kende hem niet goed, we hadden elkaar hooguit een keer een hand gegeven. Toen heb ik iets gedaan wat ik nog nooit eerder in mijn leven gedaan heb: ik ben op hem afgestormd en vroeg: Wil jij niet Jezus zijn? Hij was een beetje verbaasd, vroeg me wat ik bedoelde. Enfin, hij heeft auditie gedaan en is het geworden.’ 

Ivo van Hove
© Jan Versweyveld

Net als bij Lazarus koos Van Hove ervoor om zijn cast uit verschillende disciplines te selecteren. ‘Jeangu komt uit de muziekwereld; tegenspeler Freek Bartels (Judas) uit de musicalwereld, maar die ook echt kan acteren. En dan Magtel de Laat (Maria); met die drie heb ik een hele mooie chemie van mensen bij elkaar, denk ik.’

Van Hove gaat dus gewoon een hele nieuwe voorstelling maken. Heeft hij geen last van het gewicht van de klassieker? ‘Nee. En meer beladen dan West Side Story krijg je het niet. Behalve de choreografie van Robbins schrapte ik daarin het lied I Feel Pretty. Na een preview in New York kwam een oudere vrouw met haar kleindochter naar me toe en siste: ‘You should be ashamed of yourself’. Maar achter haar gebaarde het meisje dat ze het fantastisch vond. Helemaal gelukt, dacht ik. Die vrouw was natuurlijk ontgoocheld, ze wilde de West Side Story van toen terugzien. Ja, dan moet je niet bij mij zijn.’ 

U heeft eens gezegd dat er een dimensie in uw werk is bijgekomen toen u de Ring des Nibelungen bent gaan doen. Geldt dat eigenlijk ook voor de musical? ‘Zeker. Ik heb de musical echt ontdekt in Amerika, tijdens West Side Story. Producent Scott Rudin nam me mee naar de grote musicalman Stephen Sondheim. Ik heb met open mond zitten luisteren naar gesprekken tussen twee giganten die doordrongen waren van musical. Die elke scène in elke musical kennen. Amerikanen hebben de jazz, de blues en de minimal music uitgevonden. Maar ze hebben ook de musical uitgevonden. Zoals de Italianen de opera hebben uitgevonden. Ik heb diep gevoeld in die urenlange gesprekken dat Amerikanen zich uiten in musical. Ook als dat entertainment is, ook als dat komisch is, ook als dat wat dan ook is, ze drukken zich daarin uit. En die personages betekenen ook allemaal iets voor hen. Ik wist het al wel, ik voelde het al wel, maar ik heb toen echt helemaal begrepen dat musical voor de Amerikanen net zo groot is als opera voor de Italianen. Het is hun kunst. Elke song is van betekenis. En daarom gaat het zo vaak zo fout als men musical gaat nadoen in andere landen. Omdat ze missen dat het ook gaat over iets vertellen. Tegelijkertijd is het entertainment, mede door de muziek.’ 

Toch duurde het relatief lang eer hij met musical aan de slag ging. ‘In Nederland is er een grote scheiding tussen het commerciële en het gesubsidieerde. En ik behoorde natuurlijk tot die gesubsidieerde mensen. Maar het is een stupide grens. Ik hoef hier de schouwburg maar uit te stappen en de straat over te steken naar het DeLaMar en ik zit in de musicalwereld. Albert Verlinde komt naar ons kijken en ik ga daar kijken. Ik hoop die werelden wat dichter bij elkaar te kunnen brengen. Natuurlijk, er spelen commerciële belangen, dat snap ik ook wel, maar daarom wordt het niet minder serieus gemaakt.’  

Maar wat voegt musical toe aan zijn werk? ‘Het is een andere manier van een verhaal vertellen. En ik hou daarvan, zoals ik - samen met mijn team - toch ook vrij veel in het theater heb omgeploegd. We hebben al diep in de jaren 80 performance art, muziek en video art ontgonnen in onze voorstellingen. Het multidisciplinaire en interdisciplinaire zit er altijd in. Dat komt ook omdat ik een kind van de jaren 70 ben. Toen was performance art ons ding. We deden happenings op straat. Er gebeurde niet zo heel veel, maar je deed iets. Ik heb eens met een paar vrienden in een kostuum met een valiesje een uur stil gestaan bij de universiteit om duidelijk te maken hoe saai het daar was. Dat werd niet echt geapprecieerd, haha. Uit die tijd komt ook de minimal music, de contemporary dance, de punk, de glamrock dat begon toen allemaal. Ik ben die veranderingen gewoon, in dat opzicht is musical niet zo nieuw. Daarbij: Ik luister niet alleen maar naar Neil Young of Joni Mitchell maar ook graag naar Frank Sinatra of opera. Ik ben niet iemand die één smaak lust. Ik heb een diepe liefde voor muziek. In alle soorten muziek is er een grote kwaliteit. Muziek inspireert mij. Ik raak nu niet uitgeluisterd op Jesus Christ Superstar. Heerlijk.’  

Komt het religieuze aspect van Jesus Christ Superstar nog tot zijn recht? ‘Er wordt niet in gebeden hè. Eigenlijk was Jezus op dat moment nog een mens tussen de mensen. Dat hij een icoon wordt, komt pas later, na de kruisiging. Ik wil dan ook dat het publiek de kruisiging echt ervaart als een kruisiging. Uiteindelijk is Jesus Christ Superstar best een gruwelijk verhaal. Als je weet wat die man allemaal heeft moeten doorstaan om zijn ideeën door te zetten. Dus die iconische momenten - kruisiging, zweepslagen - zullen er zeker in zitten. Maar op onze manier.’