download.jpg

Machiel Swillens:
'de coronamaatregelen hebben mijn orkest stilgelegd'

 

Normaal repeteren wij vrijwel dagelijks, elke week nieuwe concertprogramma’s, elke week nieuwe muziekstukken op de lessenaar. En normaal geven we ’s avonds concerten in allerlei theaters en concertzalen. Oude normaal dan, nieuwe normaal doen we al drie maanden niets. Nou ja, ik doe wel iets, ik studeer thuis viool. Op mijn lessenaar staan de Sonates en Partita’s voor viool solo van Bach. Een viool alleen is ook mooi al is het geen orkest. Laatst, nadat ik ‘s avonds een uur lang een traag Andante van Bach had gespeeld, droevige muziek in mineur, zette ik een vuilniszak aan de straat en daar was mijn buurman. ‘Hoe is het nu daar in het zuiden?’ vroeg hij. Met het zuiden bedoelde hij het orkest en hij keek er zorgelijk bij. Misschien had hij mijn vioolspel gehoord en dacht hij dat ik treurig was omdat ik het orkest miste want normaal vraagt hij daar niet naar. ‘Ik weet het niet. Ik hoop dat we in september weer iets kunnen doen’, antwoordde ik. Toen ik de voordeur achter me had dichtgetrokken, dacht ik aan anderhalve meter, volle zalen, symfonieën met grootse orkestbezettingen, en hoe dat nu verder moest.

In een orkest zitten de musici dicht op elkaar. Dat speelt fijner, je vormt zo samen een geheel, maar het heeft ook een praktische reden: een symfonieorkest past anders gewoon niet op het podium. Moest ik dan die grote Mahlers en Bruckners maar vergeten? Klinkt er de komende maanden geen meeslepende Tsjaikovski of overdonderende Stravinsky? Haydn en Mozart zouden nog kunnen. Misschien Beethoven. In hun tijd waren de orkesten kleiner. Nog iets dat onmogelijk wordt met anderhalve meter afstand, is samen aan een lessenaar zitten. Normaal deel je als strijker een lessenaar met een collega. Je leest uit één partij, de een slaat de bladzij om zodat de ander door kan spelen. Je zit zo dicht bij elkaar dat je moet oppassen de ander niet te raken met je strijkstok. Soms leidt dat tot irritatie – ‘hé maak eens wat ruimte, zo kan ik niet spelen’ – maar vaak is het gezellig, en inspirerend ook, want je hoort alles wat je lessenaargenoot doet en je weet dat dat andersom ook zo is, dus je speelt zo mooi mogelijk, met elkaar én voor elkaar. Samen vorm je één cel binnen het grote organisme dat orkest heet. In het nieuwe normaal zal iedere strijker zijn eigen lessenaar hebben. Eenzame eilandjes, op anderhalve meter afstand,  verspreid over het podium. Hoe moet dat alleen al met omslaan…  

In gedachten keek ik vanaf mijn eilandje de zaal in. Ook in het publiek zat men op anderhalve meter afstand. Sommigen hadden mondkapjes op. Er waren lege stoelen. In het gedimde zaallicht zag ik opeens nog iets, of nee, ik zag het niet, ik voelde het. Het luisteren. Ik voelde dat ze luisterden. Naar Haydn en naar Mozart. En ook al pasten er veel minder mensen in de zaal, het voelde als een volle zaal. Misschien is dat de magie van een liveconcert. De stilte gevuld met muziek én met luisteren. En opeens dacht ik: wat maakt het uit, we gaan gewoon weer spelen