Interview met Jeroen Brouwers

Alsof je met bijlen werd tegengehouden 

 

Jeroen Brouwers schreef een onthutsende roman gebaseerd op zijn ervaringen in het jongenspensionaat Sint Maria ter Engelen in Bleijerheide. Internationaal Theater Amsterdam maakte er een toneelbewerking van. De tournee start in het Theater aan het Vrijthof. ‘De tucht was verschrikkelijk.’ Door Emile Hollman

Interview Jeroen Brouwers (c) Annaleen Louwes.jpg

Nee, hij is zelf niet seksueel misbruikt door de paters Franciscanen in Kerkrade. Maar evengoed herinnert hij zijn verblijf in het pensionaat als verschrikkelijk. ‘Ik was een puber, je bent je leven aan het opbouwen. En terwijl je daar mee bezig bent, is het alsof je met bijlen wordt tegengehouden. Je wordt in je ontwikkeling gefnuikt, vooral door de tucht die daar heerste. Het was de tucht van een oorlogsschip.’ 
Voor zijn indringende boek over die tijd kreeg hij de ECI Literatuurprijs. 

'Nee, hij is zelf niet seksueel misbruikt door de paters Franciscanen in Kerkrade.'
 

Jeroen Brouwers schreef in zijn everseller Bezonken Rood (meer dan vijftig drukken) over zijn jeugdjaren in een interneringskamp in Indonesië. Deze rouwzang werd ook bewerkt tot een theatermonoloog. Terug in Nederland gold hij als onhandelbaar en werd naar diverse pensionaten gestuurd.
Sinds 2017 woont de dikwijls gelauwerde veelschrijver (Batavia, 1940) in het Belgische Lanaken, net over de grens bij Maastricht. Hij oogt broos, hij kan alleen nog maar zitten, zegt hij. Zo’n tien jaar geleden kreeg hij twee serieuze hersenklappen zoals hij dat zelf formuleert. Zijn schrijfhand raakte verlamd. Met fysiotherapie kreeg hij die weer zo ver om twee jaar te schrijven aan een roman van een kleine driehonderd bladzijden: Het Hout.      

Zijn eerste idee was om een boek te schrijven over de leegloop in de katholieke kerk, broeders en nonnen die de kloosters verlieten. Een reden was snel gevonden, de kranten stonden er vol van. ‘Die hele geschiedenis van kindermisbruik was erg actueel maar er bestond nog geen Nederlands literair boek over dus ik dacht: dan ga ik dat maar schijven. Ik heb er niks mee te maken hoor, mij is niks overkomen op die kostscholen, maar ik had voldoende gezien om te weten hoe die sfeer in elkaar hangt.’

Brouwers haalde een naam terug uit zijn debuutbundel uit 1964: Mansuetus, de man die het pensionaat met keiharde hand leidt en zelf niet van de knapen af kan blijven. Broeder Bonaventura is getuige van al die misdadigheid en vertelt zijn verhaal. 
Overigens liep er een broeder Bonaventura rond op de kostschool in Bleijerheide, al heeft die niet model gestaan voor het personage in het boek. ‘Ik was veertien jaar of zo, die man misschien begin twintig? Ik ging van de school af en ik probeerde met hem te corresponderen. Heel vormelijk: Geachte broeder en zo, hoewel we wel een vriendschappelijk contact hadden. Hij schreef me terug, dat we niet konden corresponderen, omdat de overste dat niet goed vond. ‘Hierbij neem ik afscheid van je’, schreef hij. Mijn volgende brief kwam ongeopend terug. Zo is die man uit mijn jeugdige leven verdwenen. Twintig jaar later of zo kreeg ik een brief uit Duitsland van een zekere meneer, ik ben zijn naam vergeten, en dat was broeder Bonaventura; hij was uit het klooster getreden had een vrouw ontmoet en kindjes gekregen. Weer een paar jaar later een rouwbericht, hij was dood. Erg jammer, ik had hem graag gevraagd waarom hij het klooster was ingegaan enzovoorts. Dus in die zin is er een broeder Bonaventura geweest, maar die heeft niets te maken met het personage in mijn roman.”

Meerdere boeken van Jeroen Brouwers zijn voor theater bewerkt, maar nooit heeft hij er zich mee bemoeid. ‘Dat wil ik niet, mijn kunst is het schrijven van een boek en het maken van een theaterstuk of een film is een andere kunst. Ik weet daar te weinig van. Ik heb de première van Het hout gezien hè, ik was er niet bij, ik heb het gezien op zo’n schijfje. Ja, het is mijn verhaal maar voor de rest is het helemaal niet van mij. Ik stel vast dat ze mijn roman als basis hebben genomen en er theater van hebben gemaakt, er is in geknipt, er zijn dingen weggelaten, er zijn dingen bijgevoegd. Dat is heel inventief gedaan. Ik heb daar vrede mee, ik vond het goed.’ 

 'mijn kunst is het schrijven van een boek en het maken van een theaterstuk of een film is een andere kunst'


Zijn er dan geen ingrediënten in zijn boek die hem zo dierbaar zijn dat ze ook in het theater aangereikt moeten worden? Neem de taal van sommige broeders, neem de hitte die in het boek hangt, neem het wit waarmee de schrijver schildert. ‘Ik zei al, het zijn míjn dierbare dingen, er hoeft geen vonk over te springen naar degene die er een toneelstuk van wil maken, of een film zoals Wim Opbrouck van plan is. Als er een schilder naar voren komt die mijn smoel wil schilderen dan ga ik me daar toch ook niet mee bemoeien? Ik mag hopen dat ik het wel krijg te zien. En wat vindt u ervan meneer Brouwers? Prachtig schilderij, zeg ik dan altijd uit beleefdheid. Je moet vriendelijk blijven. Het gaat om een kunstenaar zoals je zelf een kunstenaar bent. Voor mij is andermans kunst snel goed hoor.’ 

In Het Hout is nazi-Duitsland nooit ver weg, het speelt een aantal jaren na de oorlog en het regime op het pensionaat laat zich ermee vergelijken. En ja, het boek is ook in het Duits vertaald. Brouwers: ‘In Duitsland was er een pief die noemde het ‘blasfemisch pornografisch’. Toen dacht ik: dat is prima, ik geef de goddelijke Markies de Sade een arm.’ De schrijver lacht. ‘Ik vind het prachtig.’ 


Jeroen Brouwers
Jeroen Brouwers (1940) is een Nederlandse journalist, schrijver en essayist. Hij werd tijdens de Tweede Wereldoorlog geboren in Nederlands-Indië en bracht tijdens de Japanse bezetting een deel van zijn jeugd door in een kamp. Brouwers schreef o.a. de boeken Het mes op de keel, Geheime Kamers, Het Verzonkene en Het Hout. In 1979 won hij de Multatuli Prijs en in 2017 ontving hij de Prijs der Letteren voor zijn complete oeuvre.